Rotterdam: oordeel over communicatie rondom wijzigingen in het Persoonsgebonden Budget

Rapport van 12 november 2013 over de wijze waarop het Cluster Maatschappelijke Ontwikkeling, afdeling Individuele Voorzieningen van de gemeente Rotterdam is omgegaan met de omzetting van betalingen van het Persoonsgebonden Budget (PGB) op de rekening van derden naar betalingen op de eigen rekening van de ontvangers van het PGB.

 In maart 2013 ontvangt de ombudsman een klacht van de heer B. Hij schrijft dat zijn echtgenote de huishoudelijke hulp van 2 mensen verzorgt op grond van een PGB. Dit PGB wordt beheerd door de Stichting PGB Rijnmond. Deze stichting wordt echter opgeheven omdat de gemeente heeft besloten dat betalingen in het kader van een PGB alleen nog op de eigen rekening van de ontvangers van het PGB zullen worden gestort. De ontvangers van het PGB hebben op 8 maart 2013 een brief ontvangen van de gemeente dat zij binnen 2 weken moeten laten weten of zij voortaan het PGB zelf zullen gaan beheren of dat ze liever zorg in natura ontvangen (en het PGB dus beëindigd wordt). Als de keuze niet binnen 2 weken wordt gemaakt, wordt het PGB stop gezet.

 De ombudsman oordeelt dat de door de gemeente gehanteerde termijn van 2 weken te kort is geweest en dat er aan PGB-houders een vooraankondiging plaats had moeten vinden over de wijzigingen en de door de gemeente daarbij te volgen procedure. Daarbij houdt de keuze van de gemeente om de betaling na 2 weken stop te zetten te weinig rekening met de specifieke doelgroep van ontvangers van het PGB. Hiermee heeft de gemeente gehandeld in strijd met de Behoorlijkheidsvereisten 02 (goede informatieverstrekking) en 21 (goede organisatie).

 De ombudsman heeft aan zijn oordeel een algemene aanbeveling verbonden. Hij heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam in overweging gegeven om – uit het oogpunt van dienstverlening – bij stelselmatige wijzigingen een voorziening te treffen waar burgers rechtstreeks met hun vragen terecht kunnen. Hierbij wordt gedacht aan één instantie die eventuele misverstanden weg kan nemen en problemen kan oplossen, waarbij ook de wenselijkheid van ‘doorzettingsmacht’ wordt bezien.

 De gemeente heeft in reactie op deze aanbeveling laten weten dat zij binnen de huidige organisatorische structuur mogelijkheden ziet om in toekomstige inplementatietrajecten een voorziening te organiseren waarbij voldoende kennis en kunde geborgd is en welke ook in afdoende mate voor cliënten beschikbaar kan zijn. In toekomstige trajecten zal de gemeente streven naar een eenduidige communicatie hierin.