Twee maanden te weinig uitkering
De heer J. komt ten einde raad op het spreekuur van de gemeentelijke ombudsman. Hij vertelt dat hij al 2 maanden te weinig uitkering ontvangt van de gemeente Rotterdam. Hij legt uit dat hij op 13 mei 2016, na zijn ontslag uit de gevangenis, een bijstandsuitkering heeft aangevraagd. Vanaf die datum verblijft hij, in het kader van een verplicht begeleidingstraject, in een zorginstelling. De verblijfskosten worden voor hem betaald. De gemeente Rotterdam kent hem dan ook een lagere uitkering toe naar de bijstandsnorm bij verblijf in een inrichting, zoals dat heet.
Deze norm, die ook wel de zak- en kleedgeldnorm wordt genoemd, is veel lager dan de andere bijstandsnormen. De reden daarvan is dat personen die in een inrichting verblijven minder vaste lasten hebben omdat de inrichting immers voorziet in huisvesting en eten.
Per 15 juli 2016 wordt het begeleidingstraject beëindigd. De heer J. blijft nog wel in de instelling wonen, maar huurt daar vanaf die datum een zelfstandige woonruimte. Hij vraagt de gemeente daarom om de bijstandsnorm aan te passen. De gemeente reageert echter niet op het verzoek van de heer J. waardoor hij al die tijd te weinig uitkering ontvangt. Er is inmiddels een huurachterstand ontstaan en de heer J. ervaart veel stress van deze situatie omdat zijn resocialisatietraject in gevaar dreigt te komen.
De gemeentelijke ombudsman neemt met spoed contact op met het cluster Werk en Inkomen van de gemeente Rotterdam. Het verzoek van de heer J. blijkt per ongeluk als bezwaarschrift te zijn aangemerkt. De gemeente zorgt er daarna voor dat het verzoek alsnog binnen een week op de juiste manier wordt behandeld. De bijstandsnorm wordt met terugwerkende kracht aangepast en er wordt direct een nabetaling van de uitkering gedaan. De huurachterstand is daarmee in één keer weggenomen. De gemeente verklaart de klacht gegrond en biedt haar excuses aan voor de gang van zaken.
De heer J. is uiteindelijk tevreden met de bemiddeling van de gemeentelijke ombudsman.