Tussen wal en schip
Samenvatting dossier 6194
Door een scheiding raakt de heer S. financieel in de problemen. Dit leidt ertoe dat hij in 2014 dakloos wordt. De heer S. is een zogenaamde economische dakloze. Hoewel hij als leraar een goed inkomen heeft, kan hij vanwege zijn schulden toch niet aan een huis komen. Daarna stapelen de problemen zich op. Ook op het persoonlijke en psychische vlak. Uiteindelijk vraagt hij in 2015 hulp aan het cluster MO (maatschappelijke ontwikkeling). De heer S. en een Wmo-adviseur stellen samen een ondersteuningsplan op (Wmo staat voor Wet maatschappelijke ontwikkeling). In dit ondersteuningsplan spreken zij af dat de heer S. hulp krijgt bij het vinden van huisvesting, zijn psychische problemen en zijn schulden.
Omdat het niet lukt om in Rotterdam een huis te krijgen, zoekt de heer S. ook buiten Rotterdam. Hij vindt zelf een appartement in Schiedam. Volgens de hulpverleningsinstanties is de hulp aan de heer S. daarmee succesvol geweest. Hij is immers zelfredzaam gebleken door zelf huisvesting te vinden. Omdat de heer S. niet meer in Rotterdam woont, sluit de gemeente zijn dossier. Ook de KBR (Kredietbank Rotterdam) stopt met de werkzaamheden
Door de schulden en alle beslagen, raakt de heer S. zijn appartement in Schiedam kwijt. Uiteindelijk wendt hij zich in 2018 weer tot de gemeente Rotterdam. Hij is er dan slechter aan toe dan in 2015. Zijn inkomen dreigt hij kwijt te raken en hij komt niet in aanmerking voor een traject preventie dakloosheid omdat hij daarvoor in 2015 al eens was aangemeld. De gemeente houdt geen rekening met de voorgeschiedenis. Er komt weer een ondersteuningsplan. Ook nu spreken de gemeente en de heer S. af dat hij hulp krijgt bij het vinden van huisvesting, zijn psychologische problemen en zijn schulden.
Vervolgens gaat alles heel traag. KBR raakt zijn dossier kwijt en hij moet opnieuw alles aanleveren. Hij moet lange tijd gebruik maken van de daklozenopvang en er is geen uitzicht op een woning. Daardoor zakt bij de heer S. de moed in de schoenen. Hij vindt dat de gemeente hem slecht behandelt. Samen met een medewerker van het Juridisch Loket vraagt hij om inzage in zijn dossier en dient hij klachten in over de gang van zaken.
Omdat er geen dossier meer is, kan de gemeente geen inzage geven anders dan het ondersteuningsplan uit 2015 toesturen. Omdat het gaat om gebeurtenissen uit 2015, wil de gemeente zijn klachten niet meer behandelen.
De ombudsman vindt dat er alle aanleiding is om een onderzoek in te stellen. Tijdens het onderzoek van de ombudsman stelt de gemeente dat het niet haar verantwoordelijkheid is om te controleren of de hulpverlenende instanties daadwerkelijk uitvoering hebben gegeven aan de afspraken in het ondersteuningsplan. De ombudsman ziet dat anders. Daarom zijn de klachten van de heer S. gegrond en verbindt de ombudsman aan zijn oordeel 3 aanbevelingen.
Aanbeveling 1 Maak de afspraken in de ondersteuningsplannen concreet: wat mag de Rotterdammer op welke termijn van welke zorgaanbieder verwachten? Vermeld waar hij of zij terecht kan met vragen of als er iets mis gaat.
Aanbeveling 2 Organiseer dat de uitvoering van de ondersteuningsplannen voor dakloze Rotterdammers wordt gecontroleerd en gemonitord en verleen nazorg. Doe dat het 1e jaar na ondertekening maandelijks en daarna halfjaarlijks. Betrek degene die de ondersteuning ontvangt bij het controleren en monitoren en maak daarover in het ondersteuningsplan afspraken. Motiveer, leg vast en bevestig aan betrokkenen het moment dat de nazorg stopt.
Aanbeveling 3 Draag een lopend ondersteuningsarrangement ‘warm’ over aan een andere gemeente waar een betrokkene huisvesting vindt. Maak met deze nieuwe gemeente afspraken zodat de hulpverlening naadloos overgaat en informeer betrokkene daarover.
Omdat de gemeente laat weten dat het verhaal van de heer S. niet ongewoon is, wil de ombudsman van de gemeente weten hoe zij uitvoering gaat geven aan zijn aanbevelingen.