“Mijn gevoel zegt dat de gemeenteambtenaar in bescherming wordt genomen”

(dossier 2014.73, rapport van 27 februari 2015)

Parkeerverbod
De heer H. is van mening dat de heer M., handhaver bij de afdeling Toezicht en Handhaving van Stadsbeheer, hem uit rancune een bekeuring heeft gegeven. Wat is er gebeurd?
De heer H. zat in zijn auto op een plek waar een parkeerverbod (geen stopverbod) geldt, te wachten op zijn vrouw, die in het nabij gelegen winkelcentrum boodschappen doet. De heer M. verzoekt de heer H. zijn auto te verplaatsen, omdat hij daar niet mag parkeren. Vervolgens ontstaat er een discussie over het begrip parkeren. Omdat de heer H. zijn auto niet wil verplaatsen, voert de heer M. de bekeuring op in zijn iPod. Voordat de iPod de bekeuring uitprint, verlaat de heer H. de parkeerplaats.

Eerder incident
Volgens de heer H. zou M. – toen hij de bekeuring uitschreef – hem hebben herkend van een incident dat zich eerder had voorgedaan. Twee maanden voordat de heer M. de bekeuring uitschreef, had de heer H. de heer M. aangesproken op de wijze waarop hij zijn gemeenteauto bij een lokaal tankstation had geparkeerd, namelijk bij een gaspomp. Omdat het gesprek dat daarop volgde niet plezierig verliep, zou de heer M. – op het moment dat hij de heer H. herkende – wraak hebben genomen door een bekeuring uit te delen.

Eerst interne klachtbehandeling
De heer H. tekent bezwaar aan tegen de boete en dient bij Stadsbeheer een klacht in over de heer M. Het bezwaar wordt door de Officier van Justitie ongegrond verklaard. Stadsbeheer zegt niet over de klacht te kunnen oordelen en alleen uit te gaan van de bekeuringssituatie. De heer H. is het niet eens met de klachtafhandeling en vraagt de ombudsman een onderzoek in te stellen. De ombudsman is van mening dat Stadsbeheer eerst een standpunt moet innemen over de klacht van de heer H. dat de heer M. uit rancune zou hebben gehandeld. Hierop stelt Stadsbeheer een onderzoek in en komt tot de conclusie dat er geen sprake is geweest van rancuneus handelen, omdat de sanctie op basis van een objectieve beoordeling is opgelegd.

Dan onderzoek ombudsman
Interventie of handhaven?
De heer H. vindt dat Stadsbeheer zijn ambtenaar in bescherming neemt en vraagt de ombudsman een onderzoek in te stellen. De ombudsman nodigt de heer M. uit in een hoorgesprek. Het eerste wat voor de ombudsman van belang is of de heer M. niets anders kon doen dan op dat moment een bekeuring geven of dat hij ook de mogelijkheid had om de heer H. een waarschuwing te geven. Het laatste blijkt het geval te zijn.

Rancune?
Nu de heer M. de zaak ook had kunnen afdoen met een waarschuwing, onderzoekt de ombudsman of de heer M. uit rancune heeft gehandeld. De heer M. verklaart dat hij de heer H., op het moment dat hij de bekeuring uitschreef, niet herkende. Het lichtje ging pas branden op het moment dat zijn leidinggevende naar de situatie vroeg in het kader van de interne klachtafhandeling.

De ombudsman stelt vast dat het gebruikelijk is dat een handhaver een bekeuring uitschrijft als een bestuurder van een voertuig niet positief reageert op een herhaald verzoek om de auto te verplaatsen. Voor de ombudsman staat vast dat de heer H. bij een bord stond waar het verboden is te parkeren en dat hij daar langere tijd op zijn vrouw stond te wachten.

Conclusie ombudsman
Op basis van zijn onderzoek acht de ombudsman het niet aannemelijk dat de heer M. uit rancune heeft gehandeld. De klacht is niet gegrond.