“Laat me gewoon mijn werk doen”
(dossier 2014.1547, publicatie rapport 20 oktober 2015)
De heer E. is taxichauffeur. Op 14 augustus 2014 rijdt hij een Port Assistance rit. Hij heeft de opdracht om een buitenlandse zeeman van Vlaardingen naar het Havenziekenhuis, naar het Health Care gebouw aan het Willemsplein en dan weer terug naar Vlaardingen te brengen. Voordat de klant het Health Care gebouw binnen gaat, spreekt hij met de heer E. af dat die voor het gebouw op hem zal wachten. Hij is bang dat hij anders verdwaalt. Gedurende de tijd dat de klant zijn zaken in het Health Care gebouw afhandelt, komen 2 stadswachten langs die de heer E. er op wijzen dat hij hinderlijk geparkeerd staat. Zij sommeren hem weg te rijden of op een andere plek te parkeren. De heer E. geeft aan dat hij op een klant staat te wachten. De heer E. is ontevreden over het gesprek dat daarop volgt. De heer E. vraagt de beide stadswachten naar hun naam. Zij weigeren die te geven, maar geven wel mondeling hun verbalisantennummers en tonen hun legitimatiebewijs. De heer E. mist bij de stadswachten begrip voor de omstandigheden waaronder taxichauffeurs hun werk moeten doen en wil met zijn klacht aandacht vragen voor de handelwijze van de buitengewone opsporingsambtenaren (BOA’s).
De ombudsman stelt een onderzoek in naar de klachten van de heer E. en brengt een rapport uit. In zijn rapport oordeelt de ombudsman dat wat de heer E. aanvoert om zijn bejegeningsklacht te onderbouwen (”Je mag hier niet staan” en “Als je niet weggaat, ga ik je controleren”) onvoldoende is om aan te nemen dat de stadswachten hem ten onrechte lastig vielen en zich beledigend en bedreigend hebben opgesteld. De ombudsman vindt deze klacht daarom niet gegrond.
De ombudsman kan achteraf niet vaststellen of de beide stadswachten hun legitimatiebewijs op een zodanige wijze aan de heer E. hebben getoond, dat het voor hem mogelijk was om kennis te nemen van de daarop vermelde gegevens. Vast staat dat de stadswachten in ieder geval mondeling hun verbalisantennummers aan de heer E. hebben opgegeven. Op die manier heeft de heer E. kunnen controleren of hij te maken had met bevoegde toezichthouders. En daar draait het bij de legitimatieverplichting om. Ook deze klacht is daarom niet gegrond.
De heer E. betrekt bij zijn klacht zijn bredere ongenoegen over de manier waarop hij en andere taxichauffeurs door de stadswachten behandeld worden. Hij ervaart dat hij de hele dag aangesproken wordt, dat hij niet goed bezig is en dat hij nergens mag staan (”ik word plat gecontroleerd door de politie en de stadswachten”). De ombudsman kan echter alleen maar oordelen over hoe het op 14 augustus 2014 is gegaan. Wel vindt er na het uitbrengen van het rapport op het kantoor van de ombudsman een gesprek plaats met de heer E. en de heer F. Aalders, kwaliteitscoördinator bij de RTC/RMC. Het besprokene vormt voor de ombudsman aanleiding om de door de taxichauffeurs gevoelde onvrede onder de aandacht van de directeur Toezicht en Handhaving, de heer H. Nijman, te brengen. Dit leidt ertoe dat op initiatief van de ombudsman een (verdere) dialoog gestart wordt tussen beide partijen. Ook in het trainingsprogramma van toezichthouders zal aandacht aan de positie van taxichauffeurs worden besteed.