Hoor en wederhoor als basiseis voor klachtbehandeling
Samenvatting dossier 2018.5636
De heer T. woont in Charlois en is voorzitter van de Bewonersorganisatie Charloisse Lagendijk, nu Bewonersorganisatie Charlois Zuidrand. Op 20 november 2017 wil hij inspreken tijdens de vergadering van de gebiedscommissie Charlois. Volgens hem heeft de voorzitter van de gebiedscommissie, de heer R., zich jegens hem voorafgaand aan de vergadering intimiderend en bedreigend uitgelaten. De heer T. vindt ook dat de voorzitter hem tijdens de vergadering de mond heeft gesnoerd.
De heer T. dient over het gedrag van de voorzitter 2 klachten in. Deze worden ingevolge de Verordening klachtbehandeling van de gemeente Rotterdam door de klachtencommissie in behandeling genomen. De klachtencommissie nodigt de voorzitter van de gebiedscommissie uit voor een hoorzitting. De voorzitter meldt zich bij de klachtencommissie af omdat hij in zijn rol van voorzitter van de gebiedscommissie al een andere afspraak heeft. Deze afspraak kan hij volgens hem niet afzeggen.
De klachtenadviescommissie besluit daarop de voorzitter niet te horen en adviseert de gebiedscommissie om de klacht over de bejegening voorafgaand aan de vergadering ‘als niet of onvoldoende weersproken‘ gegrond te verklaren. Na het afluisteren van de geluidsbanden van de vergadering van de gebiedscommissie op 20 november 2017 adviseert de klachtencommissie de klacht over de bejegening tijdens de vergadering, ongegrond te verklaren. De gebiedscommissie besluit de klacht over de bejegening voorafgaand aan de vergadering niet-ontvankelijk te verklaren omdat de voorzitter niet over de klacht gehoord is. De gebiedscommissie neemt het advies van de klachtencommissie om de 2e klacht ongegrond te verklaren over.
De heer T. is het niet eens met deze uitkomst en vraagt de ombudsman om een onderzoek. Hij vindt dat hem als bewoner de mond is gesnoerd en hij wil gewoon het recht de gebiedscommissie toe te spreken. De ombudsman besluit de heer T. en de heer R. allebei te horen.
Tijdens het hoorgesprek met de heer T. komt deze zelf al tot de conclusie dat de gang van zaken tijdens de vergadering overeenkomt met de afspraken die daarover binnen de gebiedscommissie zijn gemaakt. Uit het gesprek van de heer R. blijkt dat hij niet kan begrijpen waarom hem niet alsnog de gelegenheid is gegeven om zijn kant van het verhaal over de gebeurtenissen voorafgaand aan de vergadering te vertellen.
De ombudsman benadrukt in zijn overwegingen dat hoor en wederhoor een belangrijk uitgangspunt is bij de behandeling van klachten. Alleen in zeer uitzonderlijke gevallen kan afgezien worden van het horen. Een uitzonderlijk geval was hier niet aan de orde. De ombudsman komt daarom tot de conclusie dat de klacht ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. De gebiedscommissie heeft haar beslissing onvoldoende gemotiveerd.
Tijdens de behandeling van de klacht ontspint zich een discussie tussen de klachtencommissie en de ombudsman over het hoor en wederhoorbeginsel. De klachtencommissie vindt dat als zij iemand uitnodigt, die persoon dient te verschijnen. Doet die persoon dat niet dan is het – kort samengevat – beurt voorbij. De ombudsman vindt dat deze persoon een herkansing moet krijgen en als die daar in 2e instantie niet gebruik van maakt, vastgelegd moet worden op welke manier de klachtencommissie tot het besluit is gekomen om de beklaagde niet te horen. Dat is transparant.