De gemeente had mijn onderneming moeten steunen
De heer L. begint in 2009 een fietsenzaak op Katendrecht. Op dat moment is dat een gebied in ontwikkeling. De gemeente keurt het ondernemingsplan van de heer L. goed en verleent hem in het kader van de Ondernemersregeling Kansenzones Rotterdam een subsidie. Daarnaast huurt hij van de gemeente een bedrijfspand om zijn fietsenzaak in te vestigen.
Het bedrijfspand is klein, maar in de buurt is er een pakhuis van de gemeente dat hij wil huren zodra het gerenoveerd is. De renovatie van het pakhuis laat op zich wachten. Als de gemeente het pakhuis te huur aanbiedt, komt de heer L. erachter dat een andere fietsondernemer plannen heeft zich op Katendrecht te vestigen. Dit is een bedreiging van zijn verdienmodel en hij vraagt de gemeente daarom een lagere huur voor het pakhuis te rekenen. De gemeente gaat daar niet op in.
De heer L. voelt zich in de steek gelaten. Hij vindt dat de gemeente de verwachting heeft gewekt dat zij de pionierende ondernemers die hun nek uitstaken in de tijd dat Katendrecht nog volop in ontwikkeling was, zou steunen. Hij klaagt dat de gemeente toezeggingen niet is nagekomen, slecht luistert en onvoldoende doet om zijn bedrijf te helpen.
In eerste instantie besluit de ombudsman tussen de heer L. en de gemeente te bemiddelen. Die bemiddeling levert geen resultaat op. Daarom spreekt de ombudsman een oordeel over de klachten van de heer L. uit.
De ombudsman concludeert dat de verwachtingen van de heer L. te hoog gespannen waren. De ombudsman vindt dat er geen toezeggingen zijn gedaan die later niet zijn nagekomen. De heer L. kan niet van de gemeente verwachten dat deze zijn concurrenten van Katendrecht weert of hem een lagere huur aanbiedt dan andere partijen zouden moeten betalen. De ombudsman vindt de klacht niet gegrond.